• stou·te·rik
enkelvoud meervoud
naamwoord stouterik stouteriken
verkleinwoord - -

de stouterikm

  1. kind dat ondeugend is (kan zowel ernstig als vertederend worden gebruikt)
  2. (verouderd) iemand die gevaar niet uit de weg gaat
97 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]