Stormloop op het kampeerterrein  
  • storm·loop
enkelvoud meervoud
naamwoord stormloop stormlopen
verkleinwoord stormloopje stormloopjes

de stormloopm

  1. (militair) een aanval met veel materieel en manschappen
    • De stormloop kostte veel manschappen het leven, maar de vesting werd wel ingenomen. 
     De eindstrijd, de laatste stormloop. Hierin zou het lot van volkeren in een bikkelharde strijd worden beslist. Het ging erom wie de wereld zou beheersen.[2]
  2. (figuurlijk) plotselinge ongeordende grote groep mensen of dieren die ergens naartoe rent
    • Tijdens de drie dolle dwaze dagen ontstond er een stormloop op de bakken met goedkope merkartikelen. 
    • Russische centrale bank maant tot kalmte uit vrees voor stormloop [3] 
vervoeging van
stormlopen

stormloop

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stormlopen
    • ... dat ik stormloop. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  3. www.nu.nl (27 feb 2022)
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be