stormloop
- storm·loop
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stormloop | stormlopen |
verkleinwoord | stormloopje | stormloopjes |
de stormloop m
- (militair) een aanval met veel materieel en manschappen
- De stormloop kostte veel manschappen het leven, maar de vesting werd wel ingenomen.
- ▸ De eindstrijd, de laatste stormloop. Hierin zou het lot van volkeren in een bikkelharde strijd worden beslist. Het ging erom wie de wereld zou beheersen.[2]
- (figuurlijk) plotselinge ongeordende grote groep mensen of dieren die ergens naartoe rent
- Tijdens de drie dolle dwaze dagen ontstond er een stormloop op de bakken met goedkope merkartikelen.
- Russische centrale bank maant tot kalmte uit vrees voor stormloop [3]
- [1] bestorming, aanval
vervoeging van |
---|
stormlopen |
stormloop
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stormlopen
- ... dat ik stormloop.
- Het woord stormloop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stormloop" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ www.nu.nl (27 feb 2022)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be