• stopp
  • Afleiding van het Noorse werkwoord stoppe
Naar frequentie 433
m
[A]+[B]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   stopp     stoppen     stopp     stoppene  
genitief   stopps     stoppens     stopps     stoppenes  

[A] stopp m

  1. (het) proppen, (het) stoppen, vullen
  2. vulmateriaal, vulsel


o
[B]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   stopp     stoppet     stopp     stoppa
stoppene  
genitief   stopps     stoppets     stopps     stoppas
stoppenes  

[B] stopp m / o

  1. opphold, stans, (het) stoppen
  2. bushalte
  3. onderdeel van de Noorse uitdrukking: si stopp

stopp, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van stopp


  • stopp
  • Afleiding van het Nynorske werkwoord stoppe
m
[A]+[B]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   stopp     stoppen     stoppar     stoppane  

[A] stopp m

  1. (het) proppen, (het) stoppen, vullen
  2. vulmateriaal, vulsel
o
[B]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   stopp     stoppet     stopp     stoppa  

[B] stopp m / o

  1. opphold, stans, (het) stoppen
  2. bushalte
  3. onderdeel van de Nynorske uitdrukkingen: seia stopp en seie stopp#Nynorskseie stopp

stopp, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van stopp