stoorder
- stoor·der
- Naamwoord van handeling van storen met het achtervoegsel -der[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stoorder | stoorders |
verkleinwoord | stoordertje | stoordertjes |
de stoorder m
- iets of iemand die iets of iemand (ver)stoort
- Het gevaar zelf wordt te weinig beseft, misschien omdat de stoorders van nature minder kwetsbaar zijn dan de gestoorden. De weerbaarheid van de laatsten ligt in de mate waarin ze bestand zijn tegen het kluizenaarschap. [2]
- Apparatuur aan boord van elektronische snuffelvliegtuigen peilde de stoorzenders en gaf deze door aan gevechtsvliegtuigen die aanvalsmissies oefenden. Wittstruck: „Het zou onlogisch zijn om elke GPS-stoorder te vernietigen. Als je weet wat hun bereik is, kun je om de vastgestelde storingszones heen vliegen en je concentreren op je oorspronkelijke missie.” [3]
- Dovo gebruikt omstreden gsm-stoorders:
De ontmijningsdienst Dovo gebruikt sinds februari omstreden ‘jammers’. Dat zijn stoorzenders die het binnen een bepaald gebied onmogelijk maken om een gsm te gebruiken. Minister van Telecom Alexander De Croo (Open VLD) werkt aan een regularisatie, maar voor CD&V gaat het te traag, schrijft De Morgen. [4]
- Het woord 'stoorder' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stoorder" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC S. Montag 13 juli 1991 De kleine wetenschap 9
- ↑ NRC enno Steketee 27 juli 2012 Spoof jij deze even de verkeerde kant op?
- ↑ De Standaard 13/06/2016 door km Dovo gebruikt omstreden gsm-stoorders
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be