stod
- stod
- Afkomstig van het Oudnoorse zelfstandige naamwoord stóð
Naar frequentie | 706 |
---|
stod
- verleden tijd van stande
stod
- verleden tijd van stå
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | stod | stoddet | stod | stoddene |
genitief | stods | stoddets | stods | stoddenes |
stod, o
- kudde van paarden, vooral merries gedekt door dezelfde hengst
stod, mv
- onbepaalde vorm nominatief meervoud van stod
- stod in: Det Danske Sprog- og LitteraturselskabDen Dankse Ordbog op website:ordnet.dk
- stod
Naar frequentie | 1978 |
---|
stod
- verleden tijd van stå
- stod
stod
- verleden tijd van stå
- stod
Naar frequentie | 804 |
---|
stod
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van stå
- (spreektaal) stog
stod
- (kunst) beeld, standbeeld