Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stijg·tijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stijgtijd stijgtijden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de stijgtijdm

  1. de tijd die men nodig heeft om tot een bepaald niveau te stijgen
  2. de tijd dat iets stijgt
Vertalingen

Gangbaarheid

62 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[2]


Verwijzingen