steunpilaar
- Geluid: steunpilaar (hulp, bestand)
- steun·pi·laar
- samenstelling van steun en pilaar [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | steunpilaar | steunpilaren |
verkleinwoord |
de steunpilaar m
- een pilaar waarop iets rust
- Toen de stalen steunpilaren heet werden door de brand stortte het gebouw ineen.
- (figuurlijk) een persoon die heel belangrijk is voor een organisatie
- De amanuensis is de steunpilaar voor de onhandige natuurkundeleraar bij het doen van proefjes.
- [1] steunbalk, steunbeer
- [2] hoeksteen, toeverlaat
- Het woord steunpilaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "steunpilaar" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ steunpilaar op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be