• ster·loos
  • afleiding van ster met het achtervoegsel -loos
stellend
onverbogen sterloos
verbogen sterloze

sterloos

  1. zonder ster (hemellichaam)
    • De nacht was sterloos donker [1]
  2. zonder ster (onderscheidingsteken)
    • Op zondagochtend 16 mei vertrokken Ruth en ik - voor het eerst weer sterloos - naar het Centraal Station, het onbekende tegemoet. [2]
  3. zonder ster (uitblinker)
    • Sterloos festival moet alert blijven [3]