sterloos
- ster·loos
stellend | |
---|---|
onverbogen | sterloos |
verbogen | sterloze |
sterloos
- zonder ster (hemellichaam)
- De nacht was sterloos donker [1]
- zonder ster (onderscheidingsteken)
- Op zondagochtend 16 mei vertrokken Ruth en ik - voor het eerst weer sterloos - naar het Centraal Station, het onbekende tegemoet. [2]
- zonder ster (uitblinker)
- Sterloos festival moet alert blijven [3]
- Het woord 'sterloos' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Engelbrecht, C."Drie gedichten. Deutschland über hessen" in: Tirade. jrg. 24 nr. 256 (mei 1980) G.A. van Oorschot, Amsterdam; p. 336; geraadpleegd 2016-04-12
- ↑ Schwarzschild, E.En toch leefden wij (2015) op website: joodsebibliotheek.nl; p. 9; geraadpleegd 2016-04-12
- ↑ Beekman, B."Sterloos festival moet alert blijven" (5 februari 2011) op website: volkskrant.nl; geraadpleegd 2016-04-12