steenblok
  • steen·blok
enkelvoud meervoud
naamwoord steenblok steenblokken
verkleinwoord steenblokje steenblokjes

het steenbloko

  1. hoekig, massief stuk steen
     Karakteristiek voor de stad zijn steenblokken met inscripties, zogeheten stèles. „Heerser K'inich B'ahlam heeft de rode (of grote) steen in 751 opgesteld”, valt op een van de rijk versierde stèles te lezen.[2]
     In Nijmegen staat Mieke Daamen inmiddels stil bij de godenpijler, een aantal grote steenblokken met daarop reliëfs van goden en ook de duidelijk zichtbare letters TIBR CSAR, oftewel Tiberius Caesar.[3]
    • Een Sennhut is eigenlijk een kuddehut, waaraan een zoogenaamde Sennerij, dat is, een boter- en kaasmakerij, verbonden is; een hoogst eenvoudige woning van hout opgeslagen, die toch altijd weder het geheel zwitsersch karakter niet verlochent, dat is, een woning, die eene galerij, ter halver hoogte rondom het gebouwtje loopende, bezit, en gedekt is door het met steenblokken voorziene overstekende houten dak. [4] 
74 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Grote Mayastad ontdekt in jungle Mexico” (19 jun. 2013), De Telegraaf
  3.   Weblink bron “Romeinse sporen” (24 feb. 2015), De Telegraaf
  4. P. van der Burg (1872)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen Indrukken en opmerkingen gedurende eene reis door Zwitserland.
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be