spreiden
- sprei·den
- In de betekenis van ‘uiteenplaatsen, gelijkmatig verdelen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
spreiden |
spreidde |
gespreid |
zwak -d | volledig |
spreiden
- overgankelijk wijd uiteendoen
- Hij spreidde zijn benen en zette zich schrap.
- ▸ 'Kunnen we niet nog een laatste drankje nemen en eerst wat praten?'vroeg ze en ze spreidde vertwijfeld haar armen.[3]
1. wijd uiteendoen
- Het woord spreiden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spreiden" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "spreiden" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ spreiden op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Blauwe ster” (2016), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628265
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be