extender
- ex·ten·der
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
extender |
extendía |
extendido |
volledig |
extender
- overgankelijk uitstrekken
- verspreiden
- uitsteken (van hand/arm)
- uitsmeren
- uitstrijken (verf)
- uitbreiden, vergroten
- extender in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española