sporadisch
- Geluid: sporadisch (hulp, bestand)
- spo·ra·disch
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘zelden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1863 [1]
- afgeleid van het Griekse 'sporás' (uitgestrooid) met het achtervoegsel -isch [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | sporadisch | sporadischer | |
verbogen | sporadische | sporadischere | |
partitief | sporadisch | sporadischers | - |
sporadisch [3]
- (medisch), (biologie) niet algemeen voorkomend, zeldzaam
- Er zijn sporadische gevallen van deze ziekte geconstateerd, maar een epidemie is niet waarschijnlijk.
sporadisch
- zelden voorkomend
- Deze ondersoort komt nog sporadisch op het vasteland voor.
- Het woord sporadisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sporadisch" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "sporadisch" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ sporadisch op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be