spookhuis
- spook·huis
- samenstelling van spook en huis [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spookhuis | spookhuizen |
verkleinwoord | spookhuisje | spookhuisjes |
het spookhuis o
- een kermisattractie waarbij je met een wagentje door een constructie rijdt waarbij je steeds enge dingen tegen komt waarvan je zou kunnen schrikken.
- Het meisje werd door de jongen liefdevol beschermd tijdens de rit door het spookhuis.
- een huis waarin het zou spoken
- In Engeland zijn er veel spookhuizen in het meer nuchtere Nederland voelen spoken zich minder thuis en zijn er dan ook veel minder van dit soort betoverde gebouwen.
- (figuurlijk) een oud, leeg en verlaten huis
- ▸ Villa Bellevue was een spookhuis geworden, de enige kamers die niet veranderd waren, waren de eetkamer en oma's en opa's slaapkamer.[2]
- [1] kermisattractie
- Het woord spookhuis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spookhuis" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be