Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spoed·cur·sus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord spoedcursus spoedcursussen
verkleinwoord spoedcursusje spoedcursusjes

Zelfstandig naamwoord

de spoedcursusm

  1. korte, intensieve cursus waarin men heel snel iets leert
    • Op zoek naar een huis in Amsterdam wonen we eerst een paar maanden in Leidschendam. Pappa volgt een spoedcursus snellezen en is ook 's avonds vaak weg. Ik mis hem, maar dat snellezen intrigeert me; aan het ontbijt moet hij me vertellen wat hij nou precies geleerd heeft (waarschijnlijk verzint hij er van alles bij). [1] 
    • In de vroege jaren zeventig begon ik regelmatig Tsjechoslowakije te bezoeken. Ik ging elk voorjaar naar Praag en volgde daar een kleine spoedcursus in politieke repressie. Ik had alleen maar directe ervaring met repressie in iets goedaardiger en bedekter vormen — als psychoseksuele verplichting of sociale beperking. [2] 
    • De ploeg leerde elkaar woensdag kennen, vooral bij een etentje 's avonds in het Catshuis. Er was een voorstelronde. Ambtenaren gaven een spoedcursus bewindspersoon-zijn. Wat doe je met de pers? Hoe werkt een ministerraad? Er waren zelfs videoboodschappen van oud-bewindslieden. En n van de vrouw van de net afgezwaaide minister Stef Blok. Die waarschuwde nogal nadrukkelijk voor de lange werkweken. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Spoor, Hendricke
    Vader en dochter [2015] ISBN 978-94-6003896-9 pagina 27
  2. Zwagerman, Joost
    De ontdekking van de literatuur Vertaling door Dirk-Jan Arensman, W. Hansen, Ko Kooman, Ineke Mertens en Victor Schiferli[2013] ISBN 978-90-234-2561-8 pagina 407
  3. Tubantia Tobias den Hartog 27-oktober-2017