Nederlands

 
spijkerpak
Uitspraak
Woordafbreking
  • spij·ker·pak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord spijkerpak spijkerpakken
verkleinwoord spijkerpakje spijkerpakjes

Zelfstandig naamwoord

spijkerpak o [1]

  1. broek en bijpassend jasje gemaakt van spijkerstof
     In de lift of op de trap (waarvan ze het donkerpaarse marmer nog niet hadden weggesloopt) kwam ik steeds vaker een grijs bestofte man in een spijkerpak en met een cowboyhoed op tegen: de opzichter van het totaalkarwei en, naar later bleek, een van de nieuwe beheerders.[2]
     Als een generaal in spijkerpak gaat hij voorop in de veldtocht door het Zwolse museum de Fundatie. Voor schilder Jan Cremer is het vaak vechten met verf geweest. Zijn doeken zijn strijdtonelen. Af en toe staat hij mijmerend stil. Dan weer geeft hij breed gebarend uitleg bij de wandeling langs het overzicht van zijn werk. Het is vanaf vandaag te zien: Cremer in Verf. Maandag wordt hij 75 jaar.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  3.   Weblink bron “Ontembare Cremer vecht verder met verf” (18-04-2015), NOS