• spek·sla·ge·rij
enkelvoud meervoud
naamwoord spekslagerij spekslagerijen
verkleinwoord - -

de spekslagerijv

  1. (bedrijf) bedrijf waar varkens worden geslacht
     Zijn voorouders begonnen ooit een klokkenmakerij. Daarna werd het een spekslagerij. Zijn oma, nu 95, vertelt geregeld over koningin Wilhelmina die vroeger in de vaart bij Zoetermeer ging schaatsen en dan per se worst van Van Herwijnen wilde.[2]
     Het stijgend verbruik van varkensvlees deed het aantal spekslagerijen in de Mandelstad aangroeien.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Barbara Rijlaarsdam
    “Klokken, spek, lingerie, wandelspul” (20 augustus 2015) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron De varkensmarkt van Roeselare van 1800 tot heden in: Biekorf., jrg. 67 nr. 11 (november 1966), E. Vercruysse en Zoon, St.-Andries, p. 358