1. verhard terrein zo ingericht dat kinderen zich daar goed kunnen vermaken
2. terrein waar sporten en andere vormen van vermaak in de open lucht beoefend kunnen worden

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • speel·plein
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord speelplein speelpleinen
verkleinwoord speelpleintje speelpleintjes

Zelfstandig naamwoord

het speelpleino

  1. verhard terrein zo ingericht dat kinderen zich daar goed kunnen vermaken
    • Kinderen moesten spelen in de wietlucht en de zandbak werd een asbak, vertelt buurtbewoonster Heleen van Breukelen, die recht tegenover het speelplein woont. [1]
  2. terrein waar sporten en andere vormen van vermaak in de open lucht beoefend kunnen worden
    • Een aantal buurtbewoners vond dat het basket- en voetbalpleintje te veel geluidshinder en overlast veroorzaakte. Het speelplein verdween uiteindelijk met stille trom. [2]

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen