speek
- speek
- [A] zn: van Middelnederlands speec, speke, mogelijk verwant aan spijker [1] [2]
- [B] van Middelnederlands speke, op te vatten als (verkorting) van speeksel [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | speek | speken |
verkleinwoord |
- dun, staafvormig stuk metaal dat de verbinding vormt tussen velg en as van een wiel
- staaf metaal in het algemeen, zoals die bijvoorbeeld als hefboom kan worden gebruikt
- [1] spaak
[B] speek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | speek | speken |
verkleinwoord |
[B] de speek m
- (spreektaal) vocht dat in de mond wordt uitgescheiden en soms in kleine hoeveelheden wordt uitgespuugd
- Het woord speek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "speek" herkend door:
21 % | van de Nederlanders; |
41 % | van de Vlamingen.[5] |
speek