Speculaaskoekjes
  • spe·cu·laas
  • In de betekenis van ‘sinterklaaskoek’ voor het eerst aangetroffen in 1898 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord speculaas speculazen
verkleinwoord speculaasje speculaasjes

de speculaasm

  1. (voeding) een harde, droge kruidkoek, die vooral rond Sinterklaas gegeten wordt, soms gevuld met amandelspijs
     Alleen al het inkopen doen voor de kerstmaaltijd. En het je herinneren hoe het zat met dadels en speculaas, het dopen van stukjes brood in hambouillon, varkenspootjes, stokvis met piment en witte saus op Zweedse wijze of spek in eigen vet, mosterd en doperwtenpuree op Noorse wijze, welke soorten noten verplicht waren — en op het laatste moment op kerstavond zelf notenkrakers aanschaffen —, rolham, haring en rijstebrij.[3]
99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]