Nederlands

 
snackcar
Uitspraak
Woordafbreking
  • snack·car
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Engels
enkelvoud meervoud
naamwoord snackcar snackcars
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de snackcarm

  1. verrijdbare, mobiele snackbar
     Horecaondernemer A. Houimli krijgt geen toestemming van de gemeente om een uitrit aan te leggen aan de Stationslaan 3. De Gorenaar wil die uitrit gebruiken voor zijn snackcar, maar de gemeente heeft daar een aantal bezwaren tegen.[1]
     Een nummerbord heeft hij niet. ‘Snackcar’ staat er op de plek waar je het bord zou verwachten. “Ik heb de wagen niet in de wegenbelasting. Ik tank drie keer in de twee jaar. Ik ben de goedkoopste bestuurder van dit land.”[2]
     Vanwege de rookontwikkeling ontruimde de brandweer een naastgelegen supermarkt. De brand was rond 19.30 uur geblust. Het vuur is niet overgeslagen naar andere panden. Wel is de snackcar verwoest.[3]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
50 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Geen extra uitrit voor snackcar Stationslaan” (12-02-2008), Tubantia
  2.   Weblink bron
    Herman Haverkate
    “De frietkraam verdwijnt langzaam uit het straatbeeld van Twente” (25 okt. 2019), Tubantia
  3.   Weblink bron “Frietkraam in Duivendrecht verwoest door brand” (31-08-2017), NOS
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be