Nederlands

 
smokwerk
Uitspraak
Woordafbreking
  • smok·werk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord smokwerk
verkleinwoord smokwerkje smokwerkjes

Zelfstandig naamwoord

smokwerk o [1]

  1. met stiksels plooien aanbrengen als versiering op kleding; borduursel met plooien
     Owens weet zichzelf nog steeds te vernieuwen. Afgelopen donderdag liet hij voor zijn doen opvallend lichte kleding zien. Veel tule, smokwerk en lichte kleuren zoals grijs en beige dankzij de asymmetrische rokken en wijde tops nog steeds herkenbaar als typisch Owens.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

57 % van de Nederlanders;
28 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Bregje Lampe
    “De stijl van volgende zomer: club loyale” (1 oktober 2014), de Volkskrant
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be