Nederlands

 
[4] slobbe
Uitspraak
Woordafbreking
  • slob·be
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord slobbe slobben
verkleinwoord slobbetje slobbetjes

Zelfstandig naamwoord

de slobbev / m

  1. (kleding) voorschoot dat iemand draagt die zwaar werk doet
  2. (huishouden) vaatdoek
  3. vrouw die zwaar werk doet
  4. (eendvogels) bepaald soort watervogel, Spatula clypeata  , met een spatelvormige snavel waarmee hij zijn voedsel opslobbert
Synoniemen

Gangbaarheid

33 % van de Nederlanders;
22 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen