• sla·ken
  • In de betekenis van ‘uiten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1528 [1]
  • In de betekenis van ‘losmaken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
slaken
slaakte
geslaakt
zwak -t volledig

slaken [2]

  1. het uiten van een geluid, woord of kreet
     Je zou je voor kunnen stellen dat de Amerikanen een zucht van verlichting slaakten toen het Sovjetleger de opstand neersloeg en de rust en het afschrikkingsevenwicht werden hersteld.[3]

de slakenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord slaak
88 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[4]