• slaak
vervoeging van
slaken

slaak

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slaken
    • Ik slaak. 
  2. gebiedende wijs van slaken
    • Slaak! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slaken
    • Slaak je? 
65 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be