slaak
- slaak
vervoeging van |
---|
slaken |
slaak
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slaken
- Ik slaak.
- gebiedende wijs van slaken
- Slaak!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slaken
- Slaak je?
- Het woord slaak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "slaak" herkend door:
65 % | van de Nederlanders; |
58 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be