slaapjak
- slaap·jak
- samenstelling van slapen ww en jak zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | slaapjak | slaapjakken |
verkleinwoord | slaapjakje | slaapjakjes |
het slaapjak o
- hemd dat men aantrekt bij het slapen gaan
- ▸ wat moet een man als hij zich ongelukkig voelen naast een vrouw zonder ontwikkeling en beschaving; in Anna-van-de-jachtopziener ziet la baronne d'Aelders geen rivale! Etta Palm is opgestaan en in haar slaapjak en rok loopt zij door de vier kamers van haar appartement.[1]
- Het woord 'slaapjak' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Johanna van Ammers-Küller“Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723