uit een slöjd handboek voor leraren
  • slöjd
enkelvoud meervoud
naamwoord slöjd
verkleinwoord

de slöjdv / m

  1. Zweedse onderwijsmethode met veel aandacht voor houtwerk, maar ook voor papier vouwen, naaien, borduren, breien en haken.
    • Hun steek en kolbak waren van carton, vervaardigd door mijn meester, die aan slojd [sic!] (onderwijsmethode met veel handvaardigheid) deed, en zelfs de beenkappen van de laarzen van den generaal waren van carton. Ik had er zelf aan meegeplakt. [2] 
    • Genoeg opgeschept. Nadat mijn kinderen alle opleidingen hadden voltooid, had ik geen direct belang meer bij het onderwijs. Ik las wel dat er steeds meer werd veranderd en dat de problemen talrijker werden, ik kreeg de vage indruk dat de slöjd- en kabouterbrigades gestaag terrein wonnen, maar mijn zorg was dat gelukkig niet meer. [3] 
4 % van de Nederlanders;
4 % van de Vlamingen.[4]


slöjd g

  1. ambacht, handvaardigheid