• hand·vaar·dig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord handvaardigheid handvaardigheden
verkleinwoord

de handvaardigheidv

  1. de vaardigheid om met de hand werkzaamheden te verrichten.
  2. (onderwijs) een schoolvak waarin kinderen leren gereedschappen te gebruiken voor het maken van allerlei voorwerpen en het uiten van creativiteit.
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be