• skot·te
  • (naamwoord) Afkomstig van het Oudnoorse woordd skotr.
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
skotte
skotter
skottet
skotta
skottet
skotta
Klasse 1 zwak

skotte

  1. onovergankelijk snel rondkijken om te zoeken of zich te oriënteren
  • skotte rundt seg
rondkijken
  • skotte til siden
opzij kijken

skotte m

  1. (demoniem) Schot (mannelijke vorm)
  2. (demoniem) Schotse (vrouwelijke vorm)
    «Nærmere 60.000 skotter snakker den skotske varianten av gælisk.»
    Bijna 60.000 Schotten spreken de Schotse variant van het Gaelisch.
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   skotte     skotten     skotter     skottene  
genitief   skottes     skottens     skotters     skottenes  


  • skot·te
  • (naamwoord) Afkomstig van het Oudnoorse woordd skotr.
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
skotte
skottar
skotta
skotta
Klasse 1 zwak

skotte

  1. onovergankelijk snel rondkijken om te zoeken of zich te oriënteren
  • skotte rundt seg
rondkijken
  • skotte til sida
opzij kijken

skotte m

  1. (demoniem) Schot (mannelijke vorm)
  2. (demoniem) Schotse (vrouwelijke vorm)
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   skotte     skotten     skottar     skottane  
genitief