• skot·ta
  • Afleiding van het Noorse werkwoord skotte
Naar frequentie > 50000

skotta

  1. rondgekeken
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud skotta mer skotta mest skotta
o enkelvoud skotta
meervoud skotta
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
skotta mer skotta mest skotta

skotta

  1. verleden tijd van skotte
  2. voltooid deelwoord van skotte

skotta, mv

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van skott (schot, separatiewand)

skotta, mv

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van skott (schot, schieten)


  • skot·ta
  • Afleiding van het Nynorske werkwoord skotte.

skotta

  1. rondgekeken
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud skotta meir skotta mest skotta
o enkelvoud skotta
meervoud skotta
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
skotta meir skotta mest skotta
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
skotta
skottar
skotta
skotta

skotta

  1. onovergankelijk snel rondkijken om te zoeken of zich te oriënteren.
  • skotta rundt seg
rondkijken
  • skotta til sida
opzij kijken

skotta

  1. gebiedende wijs van skotta

skotta

  1. gebiedende wijs van skotte

skotta,

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van skott (schot, scheepvaart)

skotta,

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van skott (schot, separatiewand)

skotta,

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van skott (schot, schieten)