• sji·iet
  • van Arabisch  شِيعِيّ   (sjie-ie), in de betekenis van ‘aanhanger van bepaalde islamitische sekte’ aangetroffen vanaf 1847 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord sjiiet sjiieten
verkleinwoord sjiietje sjiietjes

de sjiietm

  1. (religie) iemand die het sjiisme aanhangt, de tweede stroming binnen de islam
     Behalve Mekka behoort elke sjiiet eenmaal in zijn leven het graf van imam Ali te bezoeken, en ook de laatste rustplaats van zijn zoon Hussein, 40 kilometer noordwaarts in de stad Kerbala.[3]
  • sjiïet (officiële spelling van 1935 in Nederland en 1946 in België, tot 1996)
  • Schiiet (officiële spelling tot 1935 in Nederland en 1946 in België)
70 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[4]