Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • Schi·iet

Zelfstandig naamwoord

de Schiietm

  1. verouderde spelling of vorm van sjiiet tot 1935/46
      Men treft er eene zonderling gemengde bevolking aan: hier bidt een Rus tot een zijner heiligen, daar knielt een vuuraanbidder voor een traanlampje, wat verder stort een Schiiet onder veel weenen, jammeren en weeklagen zijne gebeden uit en roepen derwisschen, Joden, Turken, Armeniërs en Heidenen ieder op zijne eigenaardige wijze hunne goden aan.[1]
Opmerkingen
  • Het woord stond vóór 1955 niet in de Woordenlijst Nederlandsche taal van De Vries en Te Winkel of Van Dale's Groot woordenboek der Nederlandsche taal, maar het meervoud werd vermeld in het toen gezaghebbende Encyclopaedisch Woordenboek van Kuiper. [2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    August Berthelt
    “Uit alle werelddeelen” (1857), J.B. Wolters, Groningen, p. 77/78
  2.   Weblink bron
    R.K. Kuiper
    “Encyclopaedisch Woordenboek. Deel 3” (1918), Uitgevers-maatschappij "Elsevier", Amsterdam, p. 1194 kol. 1