Latijn

Uitspraak
Woordafbreking
  • sin·gu·la·re tan·tum
Woordherkomst en -opbouw
  • Vaste verbinding uit Latijn  singulare zn  ‘enkelvoud, het enkelvoudige’ en  tantum bn  ‘alleen’
enkelvoud meervoud
naamwoord singulare tantum singularia tantum
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

singulare tantum o

  1. (taalkunde) aanduiding voor een woord dat als regel enkel in de enkelvoudsvorm wordt gebruikt
    Een voorbeeld in het Nederlands is snot: snotten, het grammaticale meervoud, is niet in zwang.
Antoniemen
Verwante begrippen