simultaan
- si·mul·taan
- Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘gelijktijdig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | simultaan | simultaner | simultaanst |
verbogen | simultane | simultanere | simultaanste |
partitief | simultaans | simultaners | - |
simultaan
- gelijktijdig
- Meer dan een vage schets is het niet, maar het beeld dat astronomen vanmiddag vrijgaven op zes simultane persconferenties over de hele wereld vormt een grote mijlpaal in de astronomie. [2]
1. gelijktijdig
- Het woord simultaan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "simultaan" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "simultaan" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ de Volkskrant George van Hal 10 april 2019 Astronomen maken eerste foto van een zwart gat
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be