• scrat·chen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
scratchen
scratchte
gescratcht
zwak -t volledig

scratchen

  1. inergatief een vinylplaat snel en ritmisch onder de naald bewegen
    • Hij ging gisteren weer scratchen in die club. 
86 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • IPA: /ˈskʀæʧn̩/
  • scrat·chen
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
scratchen
/ˈskʀæʧn̩/
scratchte
/ˈskʀæʧtə/
gescratcht
/ɡəˈskʀæʧt/
volledig

scratchen

  1. overgankelijk scratchen
    «Ich habe 1992 angefangen, Platten zu kaufen und damals jede HipHop-Maxi zweifach gekauft, damit ich sie scratchen konnte.[1]»
    Ik ben in 1992 begonnen met het kopen van platen en heb destijds iedere hiphopplaat twee keer gekocht, zodat ik ze kon scratchen.