schuil
- schuil
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schuil | schuilen |
verkleinwoord | schuilje | schuiljes |
- beschutting
- spruw
- mondziekte bij paarden
vervoeging van |
---|
schuilen |
schuil
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schuilen
- Ik schuil.
- gebiedende wijs van schuilen
- Schuil!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schuilen
- Schuil je?
- schuiladres, schuilgaan, schuilhoek, schuilhouden, schuilhut, schuilkelder, schuilkerk, schuilnaam, schuilplaats, schuilwinkel
- Het woord schuil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schuil" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |