• schuil·hoek
enkelvoud meervoud
naamwoord schuilhoek schuilhoeken
verkleinwoord schuilhoekje schuilhoekjes

de schuilhoekm [1]

  1. plaats waar men zich kan verstoppen
     Ik voelde dat er vanuit een of andere schuilhoek op mij werd gelet.[2]
  2. plaats waar men zich kan beschermen tegen kwade invloeden van buitenaf


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Victoria Holt
    “De geheimzinnige echtgenoot” (1976), Saga, ISBN 9788726955644