• schreeu·we·rig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen schreeuwerig schreeuweriger schreeuwerigst
verbogen schreeuwerige schreeuwerigere schreeuwerigste
partitief schreeuwerigs schreeuwerigers -

schreeuwerig

  1. hard en lelijk geluid makend
    • De schreeuwerige kinderen waren hinderlijk voor de zieke mensen in het ziekenhuis. 
  2. opdringerig
    • De schreeuwerige kleuren van het reclamebord deden pijn aan je ogen.