• schon·kig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen schonkig schonkiger schonkigst
verbogen schonkige schonkigere schonkigste
partitief schonkigs schonkigers -

schonkig

  1. grofgebouwd, met grote botten
    • Achter de tap stond niet Blauwe Jaap, de oude kastelein, doch een schonkige vrouw van middelbare leeftijd. [2] 
54 % van de Nederlanders;
29 % van de Vlamingen.[3]
  1. Sedert 1858?
  2. De avond valt & Welverdiende onrust
    S. Carmiggelt
    Singel Uitgeverijen, 2011, ISBN 9789029581134
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be