schonk
- schonk
- In de betekenis van ‘bot’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1626 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schonk | schonken |
verkleinwoord | schonkje | schonkjes |
- (anatomie) grof bot, zoals een dijbeen of bovernarmbeen
- Wanneer geen merg meer uit de beenderen druipt, legt men de schonken in eenen pot en zet dien nogmaals in den oven, om het nog in de beenderen overgebleven merg op te zamelen. [2]
vervoeging van |
---|
schenken |
schonk
- enkelvoud verleden tijd van schenken
- Ik schonk.
- Jij schonk.
- Hij, zij, het schonk.
- Ik schonk.
- Het woord schonk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schonk" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "schonk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Exercitiën en evolutiën der kavallerie: vastgesteld bij Zr. Ms. besluit van den 23en junij 1855. Voorschrift omtrent de wapenen en munitie, het ledergoed, het paardentuig en de bepakking der kavellerie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be