schonekes
- scho·ne·kes
- afgeleid van schoon bn met het verkleiningsachtervoegsel -ke en de uitgang -(n)s die de genitief aangaf, vergelijk -tjes [1]
schonekes
- (spreektaal) op een manier die helemaal voldoet aan wensen of verwachtingen
- ▸ Maar hij en de zijnen, zij hadden zich toch maar schonekes opgewerkt.[2]
- om een bevel meer gezag mee te geven
- Blijf maar schonekes wachten. '
- om voorzichtigheid uit te drukken
- Ik heb schonekes gezwegen.
- om orde aan te geven
- Ze stonden schonekes op een rij.
- schonekens (uitspraakvariant)
- mooi, lekker
- Dit is Belgisch-Nederlands, maar ook in België geen standaardtaal.[3]
- Het woord 'schonekes' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- frequentie in teksten in het Nederlands uit België, op een 7-puntsschaal: [4]
- 7
- frequentie in teksten uit België, vergeleken met die in Nederland, op een 7-puntsschaal: [4]
- 1
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Zwarte tranen in: Ludo Permentier & Rik SchutzTypisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, p. 427 kol. 1
- ↑ Ludo Permentier & Rik Schutz“Typisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen” (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, p. 427 kol. 1
- ↑ 4,0 4,1 Ludo Permentier & Rik Schutz“Typisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen” (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, schonekes