• scho·ne·kes

schonekes

  1. (spreektaal) op een manier die helemaal voldoet aan wensen of verwachtingen
     Maar hij en de zijnen, zij hadden zich toch maar schonekes opgewerkt.[2]
    1. om een bevel meer gezag mee te geven
      • Blijf maar schonekes wachten. '
    2. om voorzichtigheid uit te drukken
      • Ik heb schonekes gezwegen. 
    3. om orde aan te geven
      • Ze stonden schonekes op een rij. 
  • frequentie in teksten in het Nederlands uit België, op een 7-puntsschaal: [4]
        7
  • frequentie in teksten uit België, vergeleken met die in Nederland, op een 7-puntsschaal: [4]
        1
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Zwarte tranen in:
    Ludo Permentier & Rik Schutz
    Typisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, p. 427 kol. 1
  3. Ludo Permentier & Rik Schutz
    “Typisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen” (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, p. 427 kol. 1
  4. 4,0 4,1
    Ludo Permentier & Rik Schutz
    “Typisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen” (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, schonekes