Nederlands

Uitspraak
  • (IPA in voorbereiding)
Woordafbreking
  • schob·ber·de·bonk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schobberdebonk
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de schobberdebonkm

  1. bedelaar, klaploper
Typische woordcombinaties
  • Op de schobberdebonk lopen
Bedelen, klaplopen
  • Voor schobberdebonk lopen
Er onverzorgd en/of haveloos bij lopen; voor galg en rad opgroeien

Verwijzingen