schobberd
- schob·berd
- naamwoord van handeling van schobben met het achtervoegsel -erd [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schobberd | schobberds |
verkleinwoord | schobberdje | schobberdjes |
de schobberd m
- hond die zich jeukt (omdat hij schurft heeft)
- haveloze man
- schobber
- [2] schooier, schobbejak. schurk
- Het woord 'schobberd' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schobberd" herkend door:
49 % | van de Nederlanders; |
40 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ schobberd op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be