schijtebroek
- schij·te·broek
- samenstelling van schijt en broek met het invoegsel -e-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schijtebroek | schijtebroeken |
verkleinwoord | schijtebroekje | schijtebroekjes |
- een lafaard, iemand die niets durft, iemand die in de broek schijt van angst
- Die jongen is een echte schijtebroek, hij durft niets.
- Het woord schijtebroek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schijtebroek" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be