1. Stuk schiefer uit Polen.
  • schie·fer
enkelvoud meervoud
naamwoord schiefer schiefers
verkleinwoord - -

de schieferm

  1. (geologie) (bouwkunde) grijs, zacht gesteente dat uit laagjes bestaat, vaak gebruikt voor dakbedekking
    • Het gebruikt bijna uitsluitend schiefer, een zachte steen, die zich gemakkelijk laat bewerken; wanneer een enkele maal vuursteen bewerkt is, is deze slechts ruw behouwen. [2]
10 % van de Nederlanders;
18 % van de Vlamingen.[3]