Nederlands

 
schenkkurk
Uitspraak
Woordafbreking
  • schenk·kurk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schenkkurk schenkkurken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de schenkkurkv / m

  1. kurk met een pijpje dat het schenken van de wijn of andere drank vergemakkelijkt
     Hij wrikte de schenkkurk los, maar ook de laatste druppels waren niet toereikend om het borrelglaasje tot de rand te vullen.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen