• schel·ling
  • In de betekenis van ‘zesstuiverstuk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1220 [1]
  • afgeleid van schel met het achtervoegsel -ing [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord schelling schellingen
verkleinwoord schellinkje schellinkjes

de schellingm [3]

  1. (economie) (geschiedenis) oude Nederlandse munt van zilver met een waarde van zes stuivers en in Vlaanderen van 12 groten of 1/20 van één livre
82 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[4]