scheepsbouwer
- scheeps·bou·wer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | scheepsbouwer | scheepsbouwers |
verkleinwoord |
- persoon die schepen ontwerpt en bouwt
- ▸ Die Lech Walesa, die scheepsbouwer uit Gdansk, was beslist geen vijand van de staat; hij was een logisch voortbrengsel van de staat, en hoewel hij discipline nodig had om in de pas te blijven lopen, waren zijn dimensies en kwaliteiten bekend.[2]
- ▸ De scheepsbouwer meende dat hij tijd genoeg had om een tweede jacht op stapel te zetten.[3]
- bedrijf dat schepen bouwt
- ▸ "De vraag is hoeveel werk bij Nederlandse bedrijven zal belanden", zegt Wouter Kruijt, marine-expert en oud-directeur van scheepsbouwer IHC. "Daar heb ik mijn twijfels over."[4]
- Het woord scheepsbouwer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Polen : roman over de strijd van het Poolse volk door de eeuwen heen” (1984), Van Holkema & Warendorf , ISBN 9026978073
- ↑ “De graaf van Monte-Cristo” (2007), L.J. Veen , ISBN 9789020413021
- ↑ Weblink bron “Twijfels over Nederlandse bijdrage bij bouw onderzeeboten in Frankrijk” (Woensdag 13 maart, 23:20), NOS