1. Een hemel met schapenwolkjes.
  • scha·pen·wolk
enkelvoud meervoud
naamwoord schapenwolk schapenwolken
verkleinwoord schapenwolkje schapenwolkjes

de schapenwolkv / m

  1. (meteorologie) wolk die zich als een witte, wollige vlok aftekent tegen de hemel, meestal in een patroon van dergelijke wolken
     David loopt over het strand, de zon schijnt, schapenwolken drijven over de duinen, de zee ruist als vanouds.[2]
     De vlakke, groene omgeving oogt Hollands, de lucht is bedekt met schapenwolkjes.[3]
     Ik was net dood, steeg op naar de hemel, ins Blaue hinein, en ontwaarde Petrus. Alleen zijn ontblote bovenlichaam - mooie jongen trouwens - stak uit boven een spierwitte schapenwolk.[4]
  • De meervoudsvormen worden meer gebruikt dan het enkelvoud; hetzelfde geldt voor de verkleinwoorden.
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Michel Krielaars
    “Ga op avontuur en schrijf een verhaal” (4 mei 2021) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Eva de Valk
    “Minder geweld, twee keer zo snel, en niemand is lelijk” (20 maart 2013) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron Het gen van de ziel in: De Gids., jrg. 174 nr. 3 (april 2011), De Arbeiderspers, Amsterdam, p. 314