schalm
- schalm
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schalm | schalmen |
verkleinwoord | schalmpje | schalmpjes |
- schakel van een ketting
vervoeging van |
---|
schalmen |
schalm
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schalmen
- Ik schalm.
- gebiedende wijs van schalmen
- Schalm!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schalmen
- Schalm je?
- Het woord schalm staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schalm" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "schalm" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ schalm op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be