• schal·men
  • afgeleid van schalm met het achtervoegsel -en

schalmen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schalmen
schalmde
geschalmd
zwak -d volledig
  1. (scheepvaart) luiken van een schip overdekken [1]
  2. iets gladmaken met een scherp gereedschap [2]

de schalmenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord schalm
86 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[3]